30 april 2011

Tauben fliegen auf

Tauben fliegen auf is de titel van een roman geschreven door de Zwitserse schrijfster Melinda Nadj Abonji. Het boek gaat over een Hongaarse familie uit het Servische Vojvodina die naar Zwitserland is geëmigreerd, maar geregeld naar Vojvodina teruggaat om familie te bezoeken. Het verhaal speelt zich af in de laatste twee decennia van de vorige eeuw. Melinda Nadj Abonji komt zelf uit een Hongaarse familie en is in 1968 geboren in Bečej, een plaats in Vojvodina. Het verhaal is dus autobiografisch geïnspireerd. In 2010 heeft het boek de Deutsche Buchpreis gewonnen. Een Nederlandse vertaling is er nog niet.

De protagonisten zijn Miklos Kočsis, zijn vrouw Rózsa en vooral hun dochters Ildikó en Nomi. Het verhaal wordt verteld door de oudste dochter Ildikó. Belangrijk thema is de wijze waarop het Servische gezin integreert in de Zwitserse samenleving: hoe de ouders zich koste wat kost aanpassen en hoe de Zwitsers hen behandelen. Miklos en Rózsa Kočsis werken keihard en gedragen zich netjes en onopvallend. Zij bestieren eerst een wasserette en later het goedlopende cafetaria Mondial. Ook de dochters werken daar een tijdje. Nomi krijgt een Zwitsers vriendje. Ildikó raakt bevriend met Dalibor, een Kroaat uit Dubrovnik. Zij praten met elkaar in het Engels, want Dalibor spreekt Servisch en Ildikó Hongaars (en een beetje Zwitsers). Ildikó en Nomi hebben er echter steeds meer moeite mee dat zij, omdat ze buitenlanders zijn, zich volgens hun ouders braaf en kritiekloos moeten opstellen. Het boek eindigt ermee dat Ildikó en Nomi, tot onbegrip van hun ouders, de eigen vleugels uitslaan.

Integratie en identiteit zijn interessante thema’s, maar de mooiste delen in het boek vind ik die waarin het gezin met de auto – eerst een Chevrolet en later een Mercedes – op bezoek gaat bij familie in Senta, een dorp aan rivier de Tisa in het noorden van Vojvodina. Dat levert prachtige beelden op, bijvoorbeeld van een Hongaarse bruiloft en van hun grootmoeder Mamika. In de gesprekken die de dochters hebben met hun geliefde oma Mamika, de moeder van hun vader, wordt de familiegeschiedenis langzaam maar zeker ontvouwen. Het blijkt dat hun opa Papuci gemarteld en bestolen is door achtereenvolgens fascisten, partizanen en communisten en daardoor veel te vroeg is gestorven. Daaruit blijkt ook dat hun vader op gespannen voet leefde met zijn oudere broer Mori
ć
; dat zij nog een halfzus (Janka) hebben in Vojvodina (verwekt door hun vader bij een andere vrouw), en dat hun vader mede vanwege het gebeuren met Papuci een communistenhater is geworden en daarom naar Zwitserland is geëmigreerd.

De chronologie in het boek is moeilijk te volgen, te meer omdat de hoofdstukken ook geen afgebakende tijdsperioden en onderwerpen bevatten. Bovendien schrijft Melinda Nadj Abonji erg lange zinnen. Maar dit is geen kritiek. Integendeel. Het is een prachtig boek en ik raad een ieder aan Tauben fliegen auf te lezen.

Laat ik eindigen met een paar relevante maar korte citaten. Herr Pfister, een gezeten Zwitsers burger en klant van Mondial merkt op: “
der homo balcanicus hat die Aufklärung einfach noch nicht durchgemacht”. Dragana, het keukenhulpje uit Sarajevo, vraagt zich af: “Warum glaubt jeder in Welt, wir Serben sind Menschenfresser?” En last but not least, Dalibor, het Kroatische vriendje van Ildikó bekent: “ich habe einmal einen Freund in Novi Sad besucht, ich habe mich sofort verliebt in diese Stadt”.

25 april 2011

Kovilj

Kovilj is een dorp niet ver van Novi Sad, ongeveer 20 km in oostelijke richting, nabij een natuurreservaat dat grenst aan de Donau. Laza Kostić is er geboren. Maar Kovilj is vooral bekend om haar klooster. Het Manastir Kovilj is een Servisch orthodox mannenklooster gewijd aan de aartsengelen Michael en Gabriel (in het Servisch: Mihajlo en Gavrilo). Het is in de 13de eeuw gesticht en in de 18de eeuw volledig vernieuwd. Het klooster bestaat uit een ommuurd terrein met onder meer een kerk, een aantal kleine kapellen (zie de foto), bedrijfs- en verblijfsgebouwen. Toen wij het klooster verleden jaar bezochten waren de muren van de kerk net wit gepleisterd en was de iconostatis aan het zicht onttrokken door afdekplastic. Even dacht ik aan een iconoclastische razernij. Maar gelukkig bleek het te gaan om een renovatie. Of dat het noodzakelijke gevolg was van de NAVO-bombardementen van 21 april 1999 weet ik niet. Bommen vielen die dag op 300 meter afstand van het klooster. Zowel de kerk als de gebouwen werden beschadigd.


Bij een klooster zou je kunnen denken aan serene rust. Ogenschijnlijk is dat ook zo. Maar in en om het klooster heerst bedrijvigheid. De kloosterlingen beheren boomgaarden en boerderijen (onlangs voor een deel teruggegeven aan de kerk nadat deze landerijen door de communisten waren genationaliseerd), maken en verkopen eigen producten waaronder een bijzonder lekkere schimmelkaas Košnica (Servisch voor ‘bijenkorf’), zingen zo mooi originele Byzantijnse kerkliederen dat een optreden van hen (in het atrium van het Nationale Museum in Belgrado) op CD is uitgebracht, en verlenen onderdak aan de zichzelf onderhoudende commune ‘Land van de Levenden’ waar ongeveer vijftien drugsverslaafden gedurende anderhalf tot twee jaar werken aan hun terugkeer in de maatschappij.

Laza Kostić

In vorige blogberichten heb ik geschreven over Jovan Jovanović Zmaj en Svetozar Miletić. Zij waren vooraanstaande figuren in 19de-eeuws Novi Sad. Tot hen behoort ook de flamboyante en veelzijdige Laza Kostić (geboren in 1841 in Kovilj). Hij was een gezien en gevat bezoeker van de kafana’s in Novi Sad. Een paar aardige anekdotes over hem kan je hier lezen. Hij was actief als dichter, toneelschrijver, hoofdredacteur, filosoof, estheticus, vertaler, jurist en politicus. Al met al één van Servisch meest vooraanstaande intellectuelen in de 19de eeuw. Vorig jaar 2010 herdacht de Servische Academie van Wetenschappen en Kunsten dat Kostić 100 jaar geleden is overleden.

Als politicus was hij liberaal, burgemeester van Novi Sad en een fervent Servisch nationalist. Vanwege zijn opvattingen en zijn optreden werd hij door de Oostenrijkse overheerser gedwongen Vojvodina te verlaten en een paar jaar door te brengen in Belgrado en Herzegovina. Hij werd geprotegeerd door de Servische vorst Milan IV Obrenović. Maar ook in Belgrado maakte hij weinig vrienden. Als literator was hij een romanticus maar ook een vernieuwer van de Servische taal. En hij kende de Europese talen en literatuur. Op zijn 18de al vertaalde hij werken van Shakespeare naar het Servisch. Zijn hele leven is hij Shakespeare blijven bestuderen. Ook vertaalde hij Homerus uit het Grieks en werken van Schiller en Heine uit het Duits. Om een paar voorbeelden te noemen.

In 1890 verhuisde Laza naar Sombor in Vojvodina, waar hij voor de rest van zijn leven zou blijven wonen. In Sombor schreef hij Dnevnik snova, een ‘Dagboek met dromen’, en het volgens zeggen mooiste liefdesgedicht uit de Servische literatuur: Santa Maria della Salute. In dit gedicht getuigt Laza van zijn liefde voor een veel jongere vrouw, Lenka Dundjerski, de mooie pianospelende dochter van Laza’s vriend, Lazar Dundjerski, een rijke landeigenaar, handelaar en industrieel.

De familie Dundjerski kwam uit Herzogivina. In Vojvodina werd Lazar Dundjerski rijk en kocht hij kastelen en landhuizen (na WOII werd al het bezit van de Dundjerski-familie geconfisqueerd en genationaliseerd door de communisten). In 1882 kocht Lazar een paleis in Čelarevo. Hier ontmoette de vijftigjarige Laza de negentienjarige Lenka. Hij werd verliefd op haar, en zij op hem, zo schijnt het. Maar Laza vond zichzelf veel te oud voor haar. Om zijn verliefdheid de kop in te drukken sloot hij zich op in Krušedol, één van de kloosters in de Fruška Gora. En hij schreef een brief aan zijn jonge vriend Nikola Tesla, een vooraanstaande wetenschapper, waarin hij hem het voorstel deed met Lenka te trouwen. Kort daarna echter, in 1895, overleed Lenka, waarschijnlijk aan tuberculose. Laza trouwde op advies van zijn vader met de rijke weduwe Julijana Palanacki, van wie hij nooit heeft gehouden. En hij ging op reis, onder meer naar Venetië. Zes jaar had Laza nodig om zijn liefde voor Lenka te verwoorden. In 1901 verscheen Santa Maria della Salute.

De grote kerk Santa Maria della Salute aan het Canal Grande in Venetië werd in de 17de eeuw gebouwd omdat de pest eindelijk uit Venetië was verdwenen. Salute is Italiaans voor ‘gezondheid’ of ‘verlossing’. Het barokke ontwerp is van Baldassare Longhena, een leerling van Palladio. Het gebouw rust op 100.000 eikenhouten palen uit Dalmatië en is opgetrokken uit witte kalksteen. Op het hoogaltaar staat de beeldengroep De Maagd verdrijft de pest. Er zijn schilderijen van Tintoretto, zoals Bruiloft te Kana, en van Titiaan, waaronder Het offer van Abraham. De kerk was niet alleen een bron van inspiratie voor de dichter Laza Kostić, maar ook voor schilders als Canaletto en Guardi, Turner en Sargent.

Kostić’ Santa Maria della Salute bestaat uit veertien coupletten. Het is niet gemakkelijk te vertalen. En het is bijna blasfemie om het gedicht op basis van een Engelse vertaling in een paar woorden na te vertellen en te interpreteren. Toch doe ik hier een summiere poging. Laza adresseert in zijn gedicht Maria, de moeder van de katholieke Kerk, als verlosser. Laza bekent haar dat zijn hoofd door een mooie jonge vrouw op hol is geslagen. Hij vraagt Maria vergiffenis. Zijn verstand zegt hem dat hij haar onwaardig is, dat die schoonheid niet voor hem bestemd kan zijn. Maar toch heeft hij zondige gedachten. Hij vlucht, maar zijn lijden houdt niet op. In zijn dromen blijft zij komen, ook na haar dood. Hij verbeeldt zich dat zijn lijden minder zal worden na zijn dood, omdat zij dan weer samen zullen kunnen zijn. Kortom, hij mag Maria dan om vergiffenis vragen voor zijn zondige denken, hij mag Lenka hebben verlaten om zijn lijden te verlichten, vergeten kan hij haar niet en hij kijkt uit naar het weerzien. Het gedicht is volgens mij dan ook geen afscheid en ook geen herinnering, maar een bevrijdende liefdesverklaring. Laza wil worden verlost van zijn schuldgevoel over zijn liefde voor Lenka.

Nog steeds is Santa Maria della Salute een populair gedicht in Servië. De relatie tussen Laza en Lenka inspireert en ontroert velen. Zo publiceerde de in Servië bekende schrijfster Isidora Bjelica begin dit jaar een roman met de titel Santa Maria. In dit boek onthult Isidora naar eigen zeggen de ware geschiedenis van Laza’s liefde voor Lenka. Zij baseert zich daarbij mede op hetgeen Laza in zijn dagboek heeft geschreven. Helaas is Bjelica’s Santa Maria nog niet vertaald.

Benieuwd geworden naar het gedicht? In het Servisch kan je het hier lezen; in een Engelse vertaling hier en hier.


3 april 2011

Petrovaradin

1. Petrovaradin (het fort)
Petrovaradin is een dorp aan de overzijde van de Donau bij Novi Sad. Meestal wordt met Petrovaradin het uitgestrekte bastion op het hooggelegen rotsplateau bedoeld: Petrovaradinska tvrđava; zie foto’s 1 en 2. ‘Petrovaradin’ is opgebouwd uit de woorden petra, Latijn voor rots, var, Hongaars voor stad en din, Turks voor geloof. Kortom, Petrovaradin zou zoiets kunnen betekenen als ‘stad gebouwd op het rotsvaste geloof’ of ‘stad gebouwd op een rots zo sterk als het geloof’. De toevoeging tvrđava (afgeleid van tvrd, het Servische woord voor ‘hard’) betekent bastion of fortificatie of iets dergelijks. De Servische đ spreek je uit als ‘dj’, dus tvrdjava. Dat maakt het niet echt eenvoudiger. In Belgrado heb je ook een fortificatie op een rotsplateau: Kalemegdanska tvrđava.
2. Toegangspoort

Het bastion Petrovaradin wordt wel ‘Het Gibraltar aan de Donau’ genoemd. Ik ben nooit in Gibraltar geweest, maar de vergelijking lijkt mij onjuist en onnodig. Petrovaradin heeft zelf genoeg te bieden. Het is een interessante plek voor historici, kunstliefhebbers, levensgenieters en popmuziekfestivalgangers. En de gewone toerist niet te vergeten.

Om met de voorlaatste categorie te beginnen, ieder jaar in de maand juli is Petrovaradin sinds 2000 het toneel van een muziekfestival met de naam EXIT. Het grootste popfestival in de Balkan. De naam stamt uit het eerste jaar dat het festival werd gehouden en is een uitnodiging aan de toenmalige president Milošović om te vertrekken. Dit jaar wordt het festival gehouden van 7 tot en met 11 juli. De namen van de artiesten die optreden zeggen mij niet veel, maar dat kan aan mijn leeftijd liggen. Wil je zelf beoordelen of het festival dit jaar de moeite waard is, klik dan hier.

Voor levensgenieters biedt het grote terras boven op het bastion van Petrovaradin een keur aan terrasjes en restaurants bij het voormalige officierenpaviljoen en een vijfsterrenhotel in de voormalige lange barak. Het uitzicht op de Donau met haar bruggen en op de stad Novi Sad is prachtig, zowel met morgenzon (in de rug) als met middagzon.

3. Vechtende herten
Op de begane grond van de lange barak bevinden zich ateliers van kunstenaars. Ook de productieve beeldhouwer Jovan Soldatović had hier zijn atelier (hij overleed in Novi Sad in 2005). Zijn bekendste werk in Novi Sad is wellicht ‘De Familie’, tegenover Petrovaradin aan de Donau. Hierover heb ik geschreven in mijn blogbericht ‘Novi Sad razzia 1942’ van 20 februari jongstleden. Maar ook boven op het bastion staat een prachtig staaltje van zijn kunnen: ‘Twee vechtende herten’; zie foto 3.

4. Kibic fenster
Plannen zijn er om van het rustieke maar enigszins vervallen suburbium, beneden aan de Donau, een kunstenaarsdorpje te maken met ateliers en galeries. Het schilderachtige dorpje kan worden bereikt door vanaf het bastion via een lange trap af te dalen; zie foto 6. Het dorp leent zich mijns inziens inderdaad voor een kunstzinnige bestemming al kunnen een paar straten wel een opkikker gebruiken. Ook architectonisch is het suburbium interessant. Zo hebben veel huizen een voor Servische woningen kenmerkend uitgebouwd raam, een zogenaamd kibic fenster, waardoor je links en rechts de straat kan inkijken; zie foto 4.

5. Catacomben
Van het nu naar het toen. Over Petrovaradin, het bastion en het omliggende gebied zijn veel (militair) geschiedkundige boeken geschreven. Petrovaradin was een strategische positie waar de Habsburgers en de Turken menig bloedige strijd hebben geleverd. Het 16-kilometerlange gangenstelsel in de rots, de catacomben, waarvan een klein deel bezocht kan worden, is daaraan een blijvende herinnering; zie foto 5. Een rondleiding door de vaak donkere gangen (soms pikdonker doordat schoolkinderen er plezier aan beleven om boven op de lampen in de vloer te gaan staan) geeft inzicht in de creatieve strategieën die de Oostenrijkers ontwikkelden om zoveel mogelijk Turken te doden.

Het op het bastion gelegen stadsmuseum van Novi Sad in het voormalige arsenaal pretendeert een overzicht te geven van de geschiedenis van Novi Sad en Petrovaradin. Deze pretentie wordt in mijn ogen niet waar gemaakt. Er staan vooral meubels en de gegeven informatie is minimaal. Echt veel wijzer kom je er niet vandaan. Het enige interessante was de tijdelijke tentoonstelling in de ingangshal met kleurenfoto’s van schilderachtige (details van) oude huizen.

6. Klokkentoren en trap
Laat ik bijna de toeristische blikvanger van Petrovaradin vergeten: de klokkentoren boven op het bastion; zie foto 6. Een korte dikke witte toren met aan alle zijden een klok zo groot dat het uur van de dag goed zichtbaar is voor de schippers op de Donau. Mijn woordgebruik geeft al aan dat er iets vreemds is met deze klok. De grote wijzer geeft namelijk de uren aan en de kleine wijzer de minuten. De gedachte achter deze verwisseling van wijzers was dat uren belangrijker zijn dan minuten.